vrijdag 30 september 2011

Lezers van 1.000.000 druppels partner De Oud Rotterdammer sturen duurzaamheid verhalen in van vroeger

ZO WAS HET.

Laat ik beginnen met te vertellen dat ik 82 jaar oud ben. Ik ben dus in de crisistijd van 1929 in Den Haag, als derde kind van ons gezin, geboren. Het was een bar koude winter en mijn ouders moesten de touwtjes aan elkaar knopen om rond te komen. Een warmwaterkruik voor in de wieg was er niet, dus werd het warme strijkijzer met een luier eromheen bij mijn voetjes gelegd. De huizen waren niet warm te stoken met één kachel, alleen in de huiskamer, die vaak ook nog ’s nachts uitging. Mijn entree in de wereld was dus verre van riant.
In mijn jeugd was bijna overal schraalhans keukenmeester en er werd heel zuinig met alles omgegaan. Bijna niets werd zomaar weggegooid.
De vuilnisman heette toen asman, er werd dan ook bijna alleen as uit de kachels aangeboden. Bij gladde wegen werd de as ook nog tegen het uitglijden uitgestrooid in de straten van de stad.
In die tijd was er veel werkloosheid en het woord luxe kenden we niet. Geld om nieuwe dingen te kopen was er bijna niet, dus werd alles tot het uiterste gebruikt. We droegen in de tijd dat ik opgroeide nog twee soorten kleding, je zondagse goed en je doordeweekse goed. De kleding ging van de oudere kinderen naar de jongere en oud breiwerk werd uitgehaald om nieuwe truien van te breien. Kleding werd tot het uiterste gerepareerd, sokken gestopt en stukken stof ingezet in de gaten van werkkleding.
Wat werd er nu eigenlijk weggedaan? Niet veel, want als het toiletpapier aan het eind van de week op was, werd er verder krantenpapier op de wc neergelegd. Ook om de kachel aan te maken werden oude kranten gebruikt. De rest van de kranten ging naar de groenteboer, die het als inpakmateriaal gebruikte. Groente en fruitafval kwam de schillenboer met paard en wagen ophalen. Kleding die versleten was, werd gebruikt voor werk en stofdoeken. Bij onze gootsteen lag altijd een tricotdoek van oud ondergoed als vaatdoek. Alleen stoffen die nergens meer voor deugden, werden nog verkocht per gewicht aan de voddenman. Versleten pantoffels en schoenen werden in het fornuis opgestookt. In de winter kookte mijn moeder op het keukenfornuis, dat diende twee doelen. De keuken was heerlijk warm en gas werd uitgespaard. Overdag stond de keukendeur vaak open, zodat het hele huis enigszins warm gestookt werd.
Onze schoenzolen werden zo goedkoop mogelijk gerepareerd. We liepen allemaal op leren zolen in die tijd en de schoenmaker had dus werk genoeg. Als het nog maar even kon, werden er teenstukken, balstukken of hakstukken op de zolen geplaatst, helen hakken en zolen kostten een kapitaal.
Soms, als het geld op was, liepen we met een stuk karton of een stukje vloerzeil in onze schoenen rond om het gat in de zool te dichten. Sommige kinderen liepen in de zomer als hun schoenen te klein waren geworden, met uitgeknipte schoenneuzen rond.
Met water werd ook zuinig omgegaan. We waren met vijf kinderen thuis en voor de plasjes mochten we niet doortrekken. Er werd ons geleerd overal het licht uit te doen, waar niemand aanwezig was. Hoe vaak hoorden we niet roepen: “Doe het licht uit.” In de winter moest de kamerdeur altijd achter je gesloten worden, anders ging de warmte verloren. De kreet: “Deur dicht,” hoor ik na zeventig jaar, nog in mijn oren naklinken. Eten werd nooit weggegooid en als er eens iets echt niet meer gegeten werd, werd het voor de vogels gegooid of werden de eenden ermee gevoerd..
Meubels werden goed onderhouden en huishoudelijke apparaten tot het uiterste gerepareerd .

Van je jeugd neem je vele dingen mee, dus de mensen van mijn generatie zijn over het algemeen dan ook erg zuinig.
Mijn kleinkinderen leerde ik dan ook, dat ze voor een plasje niet mochten doortrekken. Dat kwam omdat ik op woensdag mijn jongste vijf van de tien kleinkinderen, bij me had. Voor ieder plasje verdween bij het doorspoelen negen liter water in het riool. Bijna ieder half uur moest er wel één van de kinderen een plasje doen en dat werd me toch echt te verkwistend.
Maar ik hoorden de kinderen achter mijn rug wel gniffelen: “Bij oma mag je alleen doortrekken na een poepje.”


Helena Schuemie.

Helena Schuemie heeft tevens het boek: “MATTENKLOPPEN” belevenissen van een oorlogsmeisje uit Den Haag geschreven.


http://www.deoudrotterdammer.nl/

Geen opmerkingen:

Een reactie posten